17.11.16

Mientras por competir
























Tachtig jaren lang bestreden Spanje en de opkomende Nederlanden elkaar. Juist in die tijd beleefden beide landen hun Gouden Eeuw. In Spanje zien we in de schilderkunst El Greco en Velazquez; in het proza natuurlijk vooral Cervantes. In de poëzie zijn in de zeventiende eeuw de twee grootste figuren de rivalen Quevedo en Gongora. Zij vertegenwoordigen twee stromingen in de Spaanse barokpoëzie: Quevedo het conceptismo, dat gekenmerkt wordt door vaart, directheid, een eenvoudige uitdrukkingsvorm, scherpe metaforen en woordspel, waardoor meerdere betekenissen helder, subtiel en nauwkeurig kunnen worden overgebracht; aan de andere kant Gongora het culteranismo, dat juist gekenmerkt wordt door nadrukkelijkheid, ingewikkelde zinsbouw, meervoudige en complexe metaforen - stijlkenmerken die meestal samengaan met een conventionele inhoud.
Als ik op de Nederlandse vertalingen afga, dan lijkt het erop dat Quevedo hier het meest gewaardeerd wordt. Reden te meer om nu een gedicht van Gongora (Luis de Góngora y Argote) te plaatsen. Het gaat om een titelloos sonnet dat inderdaad een conventioneel thema behandelt: een aansporing aan een jonge vrouw om van haar aantrekkelijkheden te genieten zolang het kan. Gongora maakt er het grimmigste pluk-de-daggedicht van dat ik ken.
De Spaanse tekst wordt gevolgd door de Nederlandse vertaling van Erik Coenen; voor de aardigheid geef ik daarna de Italiaanse vertaling van Giuseppe Ungaretti.
-
Mientras por competir con tu cabello
oro bruñido al sol relumbra en vano,
mientras con menosprecio en medio el llano
mira tu blanca frente el lilio bello,
entras a cada labio, por cogello,
siguen más ojos que al clavel temprano,
y mientras triunfa con desdén lozano
del luciente cristal tu gentil cuello,
goza cuello, cabello, labio y frente,
antes que lo que fue en tu edad dorada
oro, lilio, clavel, cristal luciente,
no sólo en plata o víola troncada
se vuelva, mas tú y ello juntamente
en tierra, en humo, en polvo, en sombra, en nada.
-
Zolang in mededinging met uw haren
zelfs blinkend goud zich tevergeefs vermoeit,
zolang de lelie die in dalen bloeit
uw blanke voorhoofd niet kan evenaren,
zolang de blik blijft hangen aan uw lippen
en neerkijkt op de prille anjelier,
slang in jeugd en helderheid en zwier
vloeibaar kristal niet aan uw hals kan tippen,
geniet van haren, voorhoofd, mond en hals,
eer niet alleen wat nu de aanblik biedt
van lelie, anjelier, goud en kristal,
tot zilver en gebroken paars verschiet,
maar met dit alles u verkwijnen zal
tot as, tot rook, tot stof, tot schim, tot niets.
-
Finché dei tuoi capelli emulo vano,
Vada splendendo oro brunito al Sole,
Finché negletto la tua fronte bianca
In mezzo al piano ammiri il giglio bello,
Finché per coglierlo gli sguardi inseguano
Più il labbro tuo che il primulo garofano,
Finché più dell’avorio, in allegria
Sdegnosa luca il tuo gentile collo,
La bocca, e chioma e collo e fronte godi,
Prima che quanto fu in età dorata,
Oro, garofano, cristallo e giglio
Non in troncata viola solo o argento,
Ma si volga, con essi tu confusa,
In terra, fumo, polvere, ombra, niente.
-

11.11.16

Call for the robin red breast and the wren.





John Webster was een jongere tijdgenoot van Shakespeare. Hij heeft meegewerkt aan diverse toneelstukken (vaak werden die in die tijd door een aantal schrijvers gezamenlijk geschreven) en een drietal geheel zelf geschreven: The White Devil, The Duchess of Malfi en The Devil's Law-Case. De eerste twee gelden als duistere tragedies, de laatste is een tragi-komedie.
In The White Devil zingt een van de personages een lied dat haar grootmoeder zong, wanneer ze de klok voor een uitvaart hoorde luiden:

Call for the robin red breast and the wren,
Since o'er shady graves they hover,
And with leaves and flow'rs do cover
The friendless bodies of unburied men.
Call unto his funeral dole
The ant, the field-mouse, and the mole
To rear him hillocks, that shall keep him warm
And (when gay tombs are robb'd) sustain no harm,
But keep the wolf far thence: that's foe to men,
For with his nails he'll dig them up again.

6.11.16

Les roses de Saadi

Marceline Desbordes-Valmore (1786-1859) was een Franse dichteres. Ik heb de indruk dat ze in Nederland niet erg bekend is; er is bv. geen Nederlands Wikipedia-artikel over haar.

Les roses de Saadi
 
J’ai voulu ce matin te rapporter des roses ;
Mais j’en avais tant pris dans mes ceintures closes
Que les nœuds trop serrés n’ont pu les contenir. 


Les nœuds ont éclaté. Les roses envolées
Dans le vent, à la mer s’en sont toutes allées.
Elles ont suivi l’eau pour ne plus revenir.

La vague en a paru rouge et comme enflammée.
Ce soir, ma robe encore en est tout embaumée...
Respires-en sur moi l’odorant souvenir.
 
Het gedicht gaat terug op de Golestaan (De rozentuin) van de 13-eeuwse mystieke Perzische dichter Saadi. In het voorwoord van dit werk komt de volgende passage voor (in de vertaling van J.T.P. de Bruijn): Een mysticus had het hoofd gebogen in meditatie en was ondergegaan in een zee van onthullingen. Toen hij terugkwam uit zijn diepe concentratie, vroeg een van zijn vrienden opgewekt: “Wat heb je voor ons als geschenk meegenomen uit de tuin die je hebt bezocht?” Hij zei: “Ik was van plan, wanneer ik bij de rozenstruik zou komen, de schoot van mijn kleed te vullen met een geschenk voor mijn makkers. Toen ik die plek bereikte, maakte de geur van rozen mij zo dronken dat de zoom uit mijn handen gleed.”
Het is duidelijk dat het begin van Les roses de Saadi gebaseerd is op het antwoord van de mysticus; met één belangrijk verschil: de mysticus wordt bedwelmd, dronken, door de geur. De passage bij Saadi geeft aan dat de mystieke ervaring vervoerend maar onzegbaar is, niet in woorden kan worden gevat. Een gedachte die in de mystieke literatuur over heel de wereld steeds weer terugkeert.
Bij Marceline Desbordes is er geen sprake van mystieke ervaring en dronkenschap. De ik-figuur uit haar gedicht heeft eenvoudigweg te veel rozen in haar centuur gebonden, die ze daardoor niet heeft kunnen houden. Dan komt er nog een hele uitwerking, met dat prachtige beeld van de roodgekleurde, in brand staande zee. Aan het slot komt dan ook bij haar de geur van de rozen; die is dan niet dronkenmakend, maar roept de herinnering op.

De passage van Saadi heeft ook in de Nederlandse poëzie zijn sporen nagelaten. J.H. Leopold plaatste een vertaling ervan in zijn bundel Oostersch, verzen naar Perzische en Arabische dichters, uit 1924.

Wat brengt gij mede uit de looverlanen
des mijmerens, uit de ontloken pracht
van uw extase en de opgegane
hemelsche bloei, wat hebt gij meegebracht?-


Ik had met rozen, met een rooden buit
van geurenden gevuld mijn tabberdslippen,
maar zoo bedwelmend ademden zij uit:
ik liet de zoomen uit mijn handen glippen.

5.11.16

Alkman

Een fragment van Alkman, de Griekse lyrische dichter uit de zevende eeuw voor Christus. Gevolgd door de Nederlandse vertaling van Paul Claes.

Εὕδουσι δʹ ὀρέων κορυφαί τε καὶ φάραγγες
πρώονές τε καὶ χαράδραι
φῦλά τʹ ἑρπέτʹ ὅσα τρέφει μέλαινα γαῖα
θῆρές τʹ ὀρεσκῴοι καὶ γένος μελισσᾶν
καὶ κνώδαλʹ ἐν βένθεσσι πορφυρέας ἁλός·
εὕδουσι δʹ οἰωνῶν φῦλα τανυπτερύγων. 


Nu slapen de bergtoppen en de ravijnen,
de kapen en de kloven,
al wat kruipt op de donkere aarde,
het wild in de bergen en de bijenzwermen,
het gedierte in de diepten van de brandende zee.
Nu slapen alle vogels met wijde wiekslag.

4.11.16

Friedrich von Logau

Friedrich von Logau was een 17e-eeuwse duitse dichter van verarmde adel. Hij heeft meer dan drieduizend epigrammen geschreven ("Sinngedichte" noemde hij ze) waaronder het volgende over wat afgedankte soldaten uit de oorlog meebrengen. Het is uit de tijd dat Duitsland te lijden had onder de Dertigjarige Oorlog.

Abgedankte Soldaten

Würmer im Gewissen,
Kleider wohl zerrissen,
wohlbenarbte Leiber,
wohlgebrauchte Weiber,
ungewisse Kinder,
weder Pferd noch Rinder,
nimmer Brot im Sacke,
nimmer Geld im Packe
haben mitgenummen,
die vom Kriege kummen.
Wer dann hat die Beute?
Eitel fremde Leute.

Gilgamesj

Een beeld van de kortstondigheid van het menselijk leven, uit het Gilgamesj-epos, de standaardversie (ong. 1100 voor Christus), tablet X, regels 313-315.
In de vertaling van Herman Vanstiphout:

Een libelle zweeft over het water;
Haar aanschijn weerspiegelt even de zon —
En dan is er plotseling niets meer.